Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG3856

Datum uitspraak2008-11-07
Datum gepubliceerd2008-11-10
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank 's-Hertogenbosch
Zaaknummers01/825408-08
Statusgepubliceerd


Indicatie

Promis-vonnis. Afpersing en geen diefstal met geweld. Gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden met aftrek van voorarrest waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en reclasseringscontact als bijzondere voorwaarde.


Uitspraak

vonnis RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH Sector Strafrecht Parketnummer: 01/825408-08 Datum uitspraak: 07 november 2008 Vonnis van de rechtbank ’s-Hertogenbosch, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen: [verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1989, wonende te [adres]. Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 24 oktober 2008. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht. De tenlastelegging. De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 26 september 2008. Aan verdachte is tenlastegelegd dat: 1. hij op of omstreeks 28 mei 2008 te Deurne met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een bedrag aan geld (EUR 20,=), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte genoemde [slachtoffer] (op korte afstand) een mes heeft voorgehouden en/of getoond en/of dat/een mes tegen/op de keel van [slachtoffer] heeft gedrukt en/of (gedrukt) gehouden en/of (daarbij) heeft geroepen "geld"; Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden: hij op of omstreeks 28 mei 2008 te Deurne met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van een bedrag aan geld (EUR 20,=), in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte genoemde [slachtoffer] (op korte afstand) een mes heeft voorgehouden en/of getoond en/of dat/een mes tegen/op de keel van [slachtoffer] heeft gedrukt en/of (gedrukt) gehouden en/of (daarbij) heeft geroepen "geld"; De formele voorvragen. Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging. De bewijsmiddelen en de beoordeling daarvan. Het standpunt van de officier van justitie. De officier van justitie volgt de verklaring van verdachte voor wat betreft de wijze waarop verdachte het geld heeft ontvangen. De officier van justitie acht daarom bewezen dat [slachtoffer] het biljet van 20 euro heeft afgegeven aan verdachte en eist bewezenverklaring van de subsidiair tenlastegelegde afpersing. De verklaring van verdachte dat hij de overval onder bedreiging en dwang heeft gepleegd, acht de officier van justitie volstrekt onaannemelijk. Het standpunt van de verdediging. De raadsman volgt de aangifte voor wat betreft de wijze waarop verdachte het geld heeft ontvangen. De raadsman gaat er dus van uit dat verdachte het bankbiljet zelf heeft weggenomen uit de bankautomaat en bepleit daarom bewezenverklaring van de primair tenlastegelegde diefstal met geweld. Verdachte heeft het tenlastegelegde feit gepleegd onder bedreiging en dwang van een groep onbekend gebleven personen. Verdachte heeft direct na zijn aanhouding deze verklaring opgeworpen en hierna steeds consistent herhaald. Dit maakt de verklaring van verdachte betrouwbaar en aannemelijk. Bij de beoordeling van deze zaak moet meegewogen worden dat verdachte de overval niet voor zichzelf pleegde maar voor anderen. Het oordeel van de rechtbank. Was er sprake van diefstal of afpersing? In haar aangifte verklaart [slachtoffer] dat zij op 28 mei 2008 geld aan het pinnen was bij de ABN AMRO-bank op de Markt te Deurne. Ze had alle handelingen verricht om 20 euro uit de automaat te verkrijgen. Vervolgens voelde zij dat iemand tegen haar aan kwam staan. Ze zag dat het een man was en dat hij een mes in zijn hand hield. De man riep: ‘geld!’ De man zou hierna een biljet van 20 euro hebben weggenomen uit de bankautomaat.1 Onder meer ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij de dader van deze beroving was. Hij heeft [slachtoffer] een mes voorgehouden ter hoogte van haar gezicht en hierbij ‘geld!’ geroepen, waarna [slachtoffer] hem een bankbiljet van 20 euro heeft gegeven.2 De rechtbank zal voor wat betreft de wijze waarop verdachte het geld in handen heeft gekregen, de verklaring van verdachte volgen. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het primair tenlastegelegde, en acht het subsidiair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen. Was er sprake van handelen van verdachte onder bedreiging en dwang? Verdachte heeft voorts verklaard dat hij eerder die avond, rond half zeven, in Helmond werd aangesproken door een aantal getinte jongens. Deze jongens zouden gezegd hebben dat verdachte rond 22.00 uur een overval moest plegen bij de ABN AMRO-bank in Deurne, achter de kerk. De jongens zouden voorts gezegd hebben dat ze wisten waar verdachte woonde, waarna verdachte bang werd.3 De rechtbank overweegt hierover het volgende. In de eerste plaats acht de rechtbank het onwaarschijnlijk dat verdachte van een groep onbekende jongens de opdracht kreeg om een overval te plegen. Bovendien ziet de rechtbank niet in waarom die overval dan zou moeten plaatsvinden op een specifiek tijdstip bij een specifieke bank in Deurne, terwijl verdachte en de groep zich op dat moment in Helmond bevonden. Vervolgens acht de rechtbank het onaannemelijk dat verdachte in zo’n situatie niet de politie of zijn ouders zou hebben geraadpleegd. Voorts heeft verdachte verklaard dat hij met de groep in een bepaalde straat in Deurne had afgesproken.4 Toch heeft hij voorafgaand aan de overval niet geverifieerd of de groep daadwerkelijk op de afgesproken plek stond. Ten slotte heeft verdachte ter terechtzitting verklaard dat hij recentelijk een getinte Honda Civic zag staan bij zijn huis, waarvan een passagier een ijzeren staaf buiten het raam hield. Toch heeft verdachte geen kenteken van deze auto genoteerd. Evenmin heeft hij de politie gebeld om hiervan melding te maken. Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank de lezing van de feiten door verdachte volstrekt onaannemelijk. In het dossier bevinden zich ook geen aanknopingspunten die verdachtes lezing ondersteunen. De rechtbank zal dan ook bewezenverklaren dat verdachte de afpersing pleegde om zichzelf te bevoordelen. De bewezenverklaring. Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte: (subsidiair) op 28 mei 2008 te Deurne met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van een bedrag aan geld (EUR 20,=), toebehorende aan [slachtoffer], welke bedreiging met geweld hierin bestond dat verdachte genoemde [slachtoffer] op korte afstand een mes heeft voorgehouden en daarbij heeft geroepen "geld" Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken. De kwalificatie. Het bewezenverklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit. De strafbaarheid. Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van het feit of van de verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen te zijnen laste bewezen is verklaard. Toepasselijke wetsartikelen. De beslissing is gegrond op de artikelen: Wetboek van Strafrecht art. 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 27, 317. De strafoplegging. Het standpunt en de eis van de officier van justitie. Vanwege de ernst van het feit is een gevangenisstraf in de ogen van de officier van justitie de enige passende strafmodaliteit. De officier van justitie eist een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, met als bijzondere voorwaarde reclasseringstoezicht, ook als dit geïndiceerde behandeling inhoudt. Met deze bijzondere voorwaarde zoekt de officier van justitie aansluiting bij het reclasseringsrapport dat omtrent verdachte is opgemaakt. Het standpunt van de verdediging. De verdediging heeft verzocht om bij de strafoplegging aan te haken bij de positieve elementen van het reclasseringsrapport. Ook wijst de verdediging op de jeugdige leeftijd van verdachte en het ontbreken van een justitiële voorgeschiedenis. De raadsman heeft opgemerkt dat het voorgaande ook de grondslag vormde voor de raadkamerbeslissing om de voorlopige hechtenis van verdachte te schorsen. Een flinke werkstraf is een passende strafrechtelijke afdoening van het onderhavige feit, in combinatie met een voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarde reclasseringstoezicht. Verdachte is bereid om aan deze bijzondere voorwaarde mee te werken. Het oordeel van de rechtbank. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een ernstig feit. Het slachtoffer, [slachtoffer], werd plotseling geconfronteerd met een gewapende man die het op haar geld had gemunt. Naderhand heeft het slachtoffer geschreven dat het voorval grote gevolgen voor haar heeft gehad. Zo durft ze niet meer te pinnen, heeft ze last van nachtmerries en heeft ze moeite gekregen om mensen te vertrouwen.5 Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat alleen een (gedeeltelijk) onvoorwaardelijke gevangenisstraf qua normhandhaving een passende strafmodaliteit is. Rekening houdend met de jeugdige leeftijd van verdachte en zijn toekomstperspectieven zal de rechtbank echter een kortere onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen dan geëist. Voorts zal de rechtbank een voorwaardelijk strafdeel opleggen. De rechtbank zal hierbij bepalen dat verdachte zich moet houden aan de aanwijzingen te geven door de reclassering, ook als dit geïndiceerde behandeling inhoudt. In de eerste plaats fungeert deze voorwaardelijke straf als een stok achter de deur voor verdachte om op het rechte pad te blijven. Indien verdachte een nieuw strafbaar feit pleegt zal de voorwaardelijke straf immers tenuitvoergelegd worden. In de tweede plaats wil de rechtbank met het reclasseringstoezicht invloed uitoefenen op het gedrag van verdachte. Het baart de rechtbank zorgen dat verdachte zo’n ernstig strafbaar feit heeft gepleegd en hier tamelijk laconiek over is. In het reclasseringsrapport van C. Skanderova wordt verdachtes houding ten opzichte van het delict als ongeïnteresseerd en vlak omschreven. Voorts twijfelt Skanderova of verdachte intrinsiek gemotiveerd is om zijn gedrag aan te passen.6 Naar zijn oordeel is daarom een gedwongen, strafrechtelijk kader nodig om een gedragsverandering bij verdachte te bewerkstelligen. Indien uit het reclasseringscontact naar voren komt dat ambulante behandeling van verdachte geïndiceerd is, dan zal verdachte naar het oordeel van de rechtbank hieraan mee moeten werken. Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden passend, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en de hierboven genoemde bijzondere voorwaarde. DE UITSPRAAK De rechtbank spreekt verdachte vrij van het primair tenlastegelegde en verklaart het subsidiair tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven. De rechtbank verklaart voorts niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij. Het bewezenverklaarde levert op het misdrijf: afpersing. De rechtbank verklaart verdachte hiervoor strafbaar en legt de volgende straf op: Gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren met als bijzondere voorwaarde, dat veroordeelde zich gedurende voornoemde proeftijd zal gedragen naar de aanwijzingen hem te geven door of namens de Reclassering Nederland, Regio 's-Hertogenbosch, zolang deze instelling dit noodzakelijk acht, ook als dit geïndiceerde ambulante behandeling inhoudt. Dit vonnis is gewezen door: mr. F.P.E. Wiemans, voorzitter, mr. J.W.H. Renneberg en mr. J.J.H. Bruggink, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.K.J. Kooij, griffier, en is uitgesproken op 7 november 2008. 1 Politiedossier met kenmerk PL2233/08-006269, sluitingsdatum dossier 6 juli 2008, aantal doorgenummerde pagina’s 36, proces-verbaal van aangifte, p. 17 en 18. 2 Verklaring verdachte ter terechtzitting. 3 Voornoemd politiedossier, proces-verbaal verhoor verdachte, p. 32 en 33. 4 Verklaring verdachte ter terechtzitting. 5 Voegingsformulier [slachtoffer]. Omdat het slachtoffer geen geldbedrag vordert, beschouwt de rechtbank dit voegingsformulier niet als een vordering benadeelde partij. 6 Voorlichtingsrapport van de Reclassering Nederland omtrent verdachte, d.d. 15 oktober 2008 ?? ?? 8 Parketnummer: 01/825408-08 [verdachte]